‘Eigenlijk’ schreef ik op een papier dat tussen ons in lag.
Ik had een tijdje naar hem geluisterd. Hij vertelde over onrust, opgejaagde gevoelens, plotselinge emoties. ‘Ik wil dat het ophoudt. Dat het weer normaal wordt,’ had hij gezegd.
Hij keek naar het woord dat ik opschreef.
Met dit woord was zijn verhaal doorspekt geweest. Elke paar zinnen kwam het terug.
Er sprak een groot verlangen uit. Een verlangen naar dat het eigenlijk anders zou moeten zijn. Mensen zouden andere dingen moeten doen. De wereld zou anders in elkaar moeten zitten.
Ik begreep zijn vermoeidheid. Niets is zo afmattend als je verzetten tegen de werkelijkheid. Vooral als je observaties van en oordelen over het verschil tussen wat er om je heen gebeurt en wat je vindt dat er zou moeten gebeuren, zich vooral in een onophoudelijke innerlijke dialoog afspelen.
In de eerste sessie spraken we over ‘eigenlijk’.
In de tweede sessie gaven we de stemmen in zijn innerlijke dialoog een gezicht. Wie was de belangrijkste ‘drager’ van ‘eigenlijk’? Wie vond dat het anders moest zijn dan het was? Wie joeg hem op en maakte hem emotioneel? En: wie kon daar tegenwicht aan geven? Welk geluid in hem had zich bij mij gemeld met de zorgen over onrust, de emoties. Met de wens: ik wil dat het ophoudt, dat het weer normaal wordt.
Het staken van het verzet tegen de werkelijkheid maakte ruimte voor sessie drie, waarin we onderzochten en uitprobeerden hoe je met anderen kunt communiceren over ‘eigenlijk’. Over het verschil tussen wat je verwacht en wat de ander doet.
Aan het begin van sessie drie voelde hij zich al een stuk beter dan de vorige keren, zei hij. Aan het eind van de derde sessie had hij veel genoteerd. ‘Het is niet makkelijk om dat zomaar te kunnen, maar ik ga er wel mee aan de slag’.
We namen afscheid.
Hij ging de werkelijkheid tegemoet. Met rust en hernieuwde energie.