Er lagen blinddoeken klaar voor iedereen. En er was voor iedereen een voorwerp. Je kreeg het zodra je je blinddoek om had. De opdracht was om het voorwerp te betasten en geblinddoekt te tekenen wat je voelde. Daarna kon je de blinddoek afdoen en eventueel verder gaan met wat je had getekend.
De meeste mensen vinden leren spannend. Het oog richt zich nogal snel op wat je (nog) niet kunt; zowel je eigen oog als dat van een ander. En ook al zijn er te veel vaardigheden om in één leven machtig te kunnen worden, toch vinden we het vaak niet prettig om iets niet te kunnen. En de ogen die gericht zijn op wat je (nog) niet kan, zijn vaak maar al te zeer bereid om tekst te leveren voor je innerlijke dialoog tijdens het leren. Chris Argyris noemt het “de linkerkolom”: de tekst die aan de linkerzijde van het papier komt, als je wat je hardop zegt en zichtbaar doet (rechterkolom) en wat je denkt en voelt maar niet zegt in twee kolommen zou verdelen (linkerkolom).
Ik voelde een vrij massief blok van iets metaligs, met aan de bovenkant allemaal bolletjes en hier en daar een uitsteeksel. Onderaan voelde ik iets wat leek op een kwastje van textiel. Ik voelde ook dat mijn potlood het niet op elk moment goed deed. Ik wist niet eens dat het bestond: potloden die “het niet doen”. Ik besloot nog een keer te tekenen wat ik voelde, zonder dat ik wist of het wel paste bij wat ik al getekend had.
Toen ik de blinddoek afdeed, zag ik een reeks bolletjes met daaronder twee vierkante/rechthoekige vlakken en twee zwierige “kwastjes”. Ik zag ook wat het voorwerp was. Het was een beeldje van een groepje mensen – later werd me verteld dat het een familie was. En er zat een lintje omheen waarvan de uiteinden loshingen.
Ik wil graag dat leren leuk is. Maar ja, zo zijn we niet gebakken. Altijd is dat oog gericht op wat er niet deugt. Dus onderweg heb ik mijn linkerkolom te managen, vooral op het gebied van onrealistische resultaatverplichtingen.
- “Nou, Loes. Dat lijkt totaal niet op een familiebeeldje” – de gelijkenisvereiste.
- “Je weet helemaal niet wat je hiervan moet maken, misschien moet je vragen wat de bedoeling is” – de zekerheidsvereiste.
- “Het zijn helemaal geen uitgewerkte gezichtjes” – de volledigheidsvereiste.
- Terwijl we bezig zijn in het atelier, lopen we regelmatig langs elkaars werk. “Het lijkt wel een boot!” zegt iemand, terwijl ik dat zelf zo niet had gezien. “Nou, Loes, misschien moet je dan duidelijker schilderen,” gaat het verder in mijn linkerkolom; de vaardigheidsvereiste.
- “Er is nog een wit vlak open. Kan dat wel?” – de “zo-hoort-het”-vereiste.
- “O, ga je nu met inkt letters schrijven? Dat heb ik al eens eerder gezien in het werk van anderen” – de originaliteitsvereiste.
- “Nou, Loes, ik weet niet of iemand hierop zit te wachten, laat staan het aan de muur zou willen hangen” – de economische of bruikbaarheidsvereiste.
Met zo’n drukke linkerkolom is het bijna een wonder dat een mens nog experimenteert en uitprobeert. Het heeft geen zin om geen linkerkolom te hebben, want die laat zich het zwijgen niet opleggen. Maar het is ook niet nodig om de linkerkolom de rechterkolom om zeep te laten helpen en niets meer te doen of het plezier in het doen te laten vergallen.
Dus ik bleef bezig achter m’n ezel en managede onderweg alle overtrokken resultaatverplichtingen. Dit waren mijn twee uurtjes. Ik maakte waar ik zin in had. Ik deed het met wat ik onderweg tegenkwam. Ik ervoer wat makkelijk en minder makkelijk ging. Het schilderij liet ik drogen. De ervaring nam ik mee naar huis.